De opvoedende rol van de docent

Persoonlijkheidsontwikkeling
Op onze stagescholen maar ook vanuit boeken, filmpjes en artikelen komen wij veel te weten over pubergedrag in school.
Wat betreft persoonlijkheidsontwikkeling zien wij dat pubers vrij willen zijn. Leerlingen worden eigenwijzer tegenover de leraren en medeleerlingen, ze kunnen het zelf, vinden ze.
Ze zien in zichzelf een eigen persoonlijkheid die zij aanpassen door mee te gaan met de omgeving om herkenning en erkenning te krijgen. Wij zien voorbeelden als veel make-up dragen, petjes, stoerder gedrag vertonen tegenover medeleerlingen en de telefoon continue bij de hand hebben. Het gevoel van continuïteit verandert en leerlingen kijken in de afhankelijkheid van de autoriteit van school naar hun eigen vrijheid door te zoeken naar grenzen. Een leerling lokt de docent uit door te blijven praten en wanneer de docent hier iets op zegt een discussie aan te gaan.


Het is belangrijk dat je als docent een bijdrage levert door onderwijskundige, pedagogische en organisatorische keuzes te maken. Als docent kun je bijdragen door de leerling te helpen met het ontdekken van zichzelf, onder andere zijn zelfbeeld. Dit doe je allereerst al door iedere leerling als individu te zien en niet kijken naar de gehele klas.  
Een activiteit om als docent te organiseren dat kan helpen bij het inzien van het zelfbeeld is het volgende:
- Laat de leerlingen een collage maken waarin ze hun zelfbeeld laat zien. “Maak een beeld van wie jij bent. Het is niet de bedoeling dat je laat zien wat je bv. allemaal graag doet. De bedoeling is dat je laat zien wie jij bent van karakter, van persoon. Je mag knippen, plakken en scheuren uit tijdschriften. Je kunt ook aanvullen met stiften ..."
- Geef de jongeren, na het maken van de collage, een paar minuten de tijd om hun werk voor te stellen aan de groep. Anderen mogen vragen stellen ter verduidelijking of opmerkingen geven over zaken die opvallen.
- Benadruk dat deze beelden momentopnamen zijn. Ons zelfbeeld is voortdurend in ontwikkeling door de ervaringen die we opdoen. Het wordt gevormd en vervormd door de spiegels die anderen ons voorhouden. Je zelfbeeld is altijd 'een werk in ontwikkeling'. Je ontdekt elke week weer dingen over jezelf. Je kunt jezelf beetje bij beetje veranderen door op zoek te gaan naar ervaringen, door te leren uit feedback van anderen.
- Om in de bespreking een dieper niveau te krijgen, kun je bijkomende vragen stellen.

Wij hebben hiervoor gekozen omdat de docent zo direct bezig is met het activeren van de zelfontwikkeling van de individuele adolescenten. Vanuit de theorie van Ebbens weten wij dat het herkennen van de leerlingen als individu en niet als de gehele klas kan bijdragen aan een veilige leeromgeving wat er weer voor zorgt dat leerlingen minder snel geneigd zijn om de grenzen op te zoeken op school. Leerlingen willen tijdens deze fase immers herkend en erkend worden. Door deze activiteiten leren de adolescenten om positief en realistisch naar zichzelf te kijken, zodanig dat ze zelf invloed op hun gedrag kunnen uitoefenen.

Cognitieve ontwikkeling
Bij leerlingen die wij zien op stage en in beeld- of tekstmateriaal betrekken wij de laatste fase. De formeel-operationele fase vanaf 12 jaar. Zo nu en dan merk dat leerlingen rekening gaan houden met de oorzaken en gevolgen. Ook al zoeken ze de grenzen op, ze weten wat de gevolgen kunnen zijn van hun gedrag. Zowel tegenover leerwerk en docenten als in hun eigen keuzen onder medeleerlingen. Een typisch voorbeeld is dat ze er vooral vlak voor toetsen achter komen dat ze zelf verantwoordelijk zijn om iets te gaan doen en te presteren. De sturing van de basisschool verdwijnt en ligt meer bij henzelf. Niet leren wordt een onvoldoende.

Als docent zijn er meerdere manieren waarop je leerlingen gemotiveerd kan houden en hen kan laten in zien dat zij wel degelijk kwaliteiten hebben. Dit kan onder andere door:
- Complimenten geven
- Leerlingen invloed geven op het indelen van de les.
- Dichtbij de belevingswereld van de leerlingen blijven.
- Enthousiast zijn als docent
- Beloon positief gedrag buiten de klas
- Laat leerlingen op hun eigen leerproces reflecteren.
- Varieer van lesactiviteiten, luisteren, kijken, lezen maar ook actief en eventueel competitiegericht.
- Je kunt ze een growth mindset geven. Dit houdt de overtuiging in dat door gerichte inspanning je je kwaliteiten kunt ontwikkelen. Bijv. door extra aandacht te besteden aan de persoonlijke kwaliteiten van een individuele leerling.

Wij hebben voor deze verschillende manieren van motivatie gekozen omdat wij op stage zien hoe het juist niet moet en wat wél werkt. Bovenstaande punten werken wél. Het laat heel duidelijk zien dat de docent geïnteresseerd is in de leerlingen en hun persoonlijke kwaliteiten. Het is niet de bedoeling de leerlingen over een kamp te scheren en ze een fixed mindset te geven. Dat houdt in dat de leerling denkt dat zijn vaardigheden en kwaliteiten een vaststaand gegeven zijn en dat je daar zelf niets aan kan veranderen. Door hen te motiveren en extra aandacht te laten bieden aan persoonlijke kwaliteiten ga je dit tegen.

Morele ontwikkeling
Het valt ons op dat vooral vroege adolescenten rond de 12-15 jaar veel tegenstand bieden tegen de ‘positieve kant’ van morele ontwikkeling. Leerlingen dagen het uit een straf te krijgen in plaats van te gehoorzamen door ongewenst gedrag te vertonen. Het conventionele niveau wordt niet altijd laten zien. Ze vertonen eerder fout gedrag maar kunnen daardoor ook een foute reactie verwachten.
Ze zijn nog op zoek naar de verhouding tussen hun eigen normen en waarden en die van de school.

Bij oudere adolescenten rond de 15-18 jaar valt ons op dat zij de verhouding tussen normen en waarden al beter gevonden hebben. Zij zijn er achter dat goed gedrag een positieve reactie geeft en dat plichtsgetrouw en gehoorzaam handelen meer oplevert. Wij zien bijvoorbeeld dat er in de bovenbouw veel minder leerlingen uit de klas gestuurd worden of straf krijgen omdat de bovenbouwleerlingen beter het belang van lessen en onderwijs in zien.

Om leerlingen te helpen met het zoeken naar een verstandhouding tussen eigen normen en waarden en de autoriteit van school is het een idee om:
- Tijdens de eerste les van het jaar of een ander lesmoment gezamenlijk met de leerlingen tot afspraken en regels te komen.
- Leerlingen mogen ieder 3 afspraken of regels opschrijven.
- Deze worden verzameld, geturfd en vervolgens besproken om gezamenlijk tot eindregels te komen.
- De consequenties van het niet nakomen van deze eindregels worden ook besproken. Zodat uiteindelijk iedereen inspraak heeft gehad en weet welke regels en welke consequenties er zijn.

Leerlingen in de adolescentiefase willen ruimte en toch sturing en begeleiding. Ze willen hun eigen beslissingen nemen en zoeken daardoor de grenzen op. Door samen met de leerlingen regels op te stellen én de consequenties ervan geef je hen precies wat van bovenstaande gevraagd is. Doordat leerlingen verder niet meer de grenzen hoeven op te zoeken kunnen ze ook elkaar corrigeren.

Seksuele ontwikkeling en gender
Vooral in de tweede en derde klas, de leeftijd van 13-14 jaar, zijn leerlingen veel met zichzelf en elkaar bezig in plaats van met schoolactiviteiten. Alles draait om de verliefde gevoelens, het contact met het aantrekkende geslacht en de acceptatie van de eigen lichamelijke veranderingen. In de derde klassen hoor je veel vaker seksuele termen voorbij komen en aan alles wordt een seksuele link gelegd. Dit laat duidelijk zien dat leerlingen in deze fase van de adolescentie heel veel met seksualiteit en gender bezig zijn.

Als docent is het misschien niet gelijk belangrijk er iets aan te doen. Tenzij het uit de hand loopt. Als docent kun je wel met een (mentor)klas een open gesprek voeren over seksualiteit, argumenten en ideeën. Mochten er leerlingen zijn waarbij het wel uit de hand loopt en waar je als docent ziet dat er iets aan de hand is, dan is het een beter idee om een 1 op 1 gesprek te voeren. Dit vooral omdat seksualiteit nogal gevoelig en beschamend ligt. Leerlingen nemen niet zo snel een docent aan als vertrouwenspersoon. Het is belangrijk om hier open over te zijn en een open houding hierbij uit te stralen. Door een 1 op 1 gesprek zijn de leerlingen sneller bereid om open te zijn dan met een klas erbij, het biedt veiligheid. Dit komt weer overeen met de theorie van Ebbens.

Als docent is het van belang keuzeproblemen aan te kaarten en te verhelderen. De docent of het liefst de mentor moet een open en eerlijke houding hebben ten aanzien van seksualiteit. Hij moet inzicht hebben in de belangrijkste ontwikkelingen die de leerlingen doormaken op dit gebied. Wanneer het onderwerp te diep gaat is een verwijzing naar een vertrouwenspersoon van de school een betere oplossing. Zij kan de leerling nog beter begeleiden.
Een docent kan leerlingen al helpen bij het voeren van gesprekken door te fantaseren, een plan te maken, regels vast te stellen, een mentale voorbereiding te geven, een gesprek te leren beginnen en opbouwen, symbolische handelingen aanleren, onderhandelen en een resultaat te bespreken.

Neurologische ontwikkeling
Het gebrek aan een goed functionerende prefrontale cortex is op te merken aan de agenda’s. Leerlingen hebben geen overzicht en ordening van huiswerk, toetsen en andere belangrijke zaken. Ook het meenemen van boeken gaat vaak fout. Op de basisschool lagen de boeken op school maar op de middelbare school moeten zij deze zelf meenemen en dit dus organiseren.
Doordat de andere delen van de hersenen al wel ontwikkeld zijn hebben zij een onbalans die op te merken is aan keuzes die zij maken. Zij wegen bijvoorbeeld seksualiteit en de hunkering naar herkenning en erkenning af met het verstand om een goede keuze te maken. Ze kunnen bijvoorbeeld ervoor kiezen bij een groepje jongeren, waar zij graag bij in de buurt willen zijn, op het plein te gaan hangen in plaats van de verstandige keuze huiswerk te gaan maken of leren. Je ziet hierin ook dat de korte termijn een rol speelt, ze willen nu bij een groep mensen horen.

Toch kunnen de adolescenten ook goede keuzes maken door de positieve kant van hun nog niet ontwikkelde prefrontale cortex. Zij kunnen gebruik maken van hun creativiteit, spontaniteit en het snel ontwikkelen van een net ontdekt talent. Op onze stagescholen zie je bijvoorbeeld topsportleerlingen. Het besef van ergens slecht in zijn kan omslaan in ergens juist heel goed in zijn.

Vanuit de theorieën van het boek leiden wij af dat je als opvoeder de adolescent kunt helpen bij hun onbalans tussen het rationele en het emotionele door hen ruimte te geven waar mogelijk maar ook sturing en controle waar nodig. Adolescenten hebben een externe prefrontale cortex nodig omdat die van hen nog niet gerijpt is. Alle bezigheden in hun leven vragen gedrag waar hun hersenen nog niet klaar voor zijn. Als de docent kun je bijvoorbeeld de leerlingen de vrijheid geven de agenda zelf in te vullen en een planning te maken voor het huiswerk. Vervolgens kun je de adolescent helpen door de agenda en planning te controleren en de leerling te begeleiden bij het uitwerken van de planning. Zodat de leerling niet het gevoel heeft dat de docent continue meekijkt over zijn schouder maar dat hij wel de sturing en controle geeft die hij nodig heeft.
Adolescenten vragen om prikkels vanuit hun omgeving om ervaringen op te doen zodat functies als waarneming, motoriek en taal zich goed kunnen ontwikkelen. Hierbij is een veilige omgeving nodig omdat adolescenten zich in een gevoelige periode bevinden en zich onzeker, emotioneel gespannen en verward kunnen voelen. De docent helpt hierbij door te zeggen dat de leerlingen altijd welkom zijn met vragen en zo nu en dan als docent een-op-een met de leerling spreekt over hoe het gaat.